In zijn boek ‘Het psalmenoproer‘ schrijft Maarten ‘t Hart over prikken-bijters. Jongens die werden ingezet bij de beug-visserij. Bij de Doggersbank werd op kabeljauw gevist. De prikkenbijters moesten “De levende prik in stukken bijten, zodat de stukken als aas aan de beughaken kunnen worden gehangen.” Op de foto hiernaast staan “de laatste beugvissers”. Mijn overgrootvader Marcus Faasse en zijn broers. Ze kwamen uit Middelharnis. “De broers monsterden aan en doorliepen de rangen van koffiekoker, keteltapper, bakker en kok die aan de promotie tot volwaardig matroos voorafgingen. Ze openden de tonnen met gezouten koelever die aan de haken werd geslagen en leerden hun afschuw voor het prikkenbijten overwinnen. Die prikken waren aasvissen zo glad en bewegelijk dat ze pas gehanteerd konden worden nadat de jongens ze met een snelle beet van hun tanden hadden gedood. De beug was eigenlijk een reusachtig hengelsnoer van touw (…) Dit touw sleepte achter het schip aan, voorzien van honderden korte zijdraden (sneutjes) waaraan de haken met aas waren bevestigd. Het halen en “inbakken” (vandaar de rang van bakker) nam uren in beslag maar als de trek gunstig uitviel werden honderden grote kabeljauwen aan boord gehesen en ook schelvis, heilbot en leng spartelde aan de haken.”