Kampala Cycling in volle concentratie op de Pavé de Mons en Pevele

Eigenlijk had ik mezelf beloofd dat ik nooit Parijs – Roubaix hoefde te fietsen. Het oversteken van de Dam in Amsterdam, met zijn f… Portugese keitjes brengt al het slechtste in mij boven, qua moordlustige gedachten jegens zogenaamde ‘stedebouwkundigen’. Maar ja, ik heb me vorig jaar laten overhalen om het Klassiekerbrevet van Le Champion bij elkaar te fietsen. Daarvoor heb ik al het herinneringsbord ontvangen uit handen van José de Cauwer. Op dat bord staan 13 vakjes, voor elke af te leggen klassieker één, ook voor Parijs – Roubaix. En dan kan ik het op een of andere manier niet over mijn hart verkrijgen om dat ene vakje leeg te laten. Dus in het kader van ‘try before you die’, ‘God zegene de greep’ en ‘je leeft maar één keer’, had ik me ingeschreven voor de Koningin van de klassiekers. Ik zal het eerlijk toegeven: ik was bang voor de hel van het Noorden. Bang om te vallen, bang dat mijn fiets zou instorten, bang dat ik het niet zou halen, en om nog dagen erna als een trillende zombie over straat te gaan.
Zoals de kenners weten is Parijs-Roubaix eigenlijk Compiegne-Roubaix. Le Champion had dan ook hotels geregeld in de buurt van deze Parijse voorstad, niet voorziend dat de organiserende Vélo Club de Roubaix in haar wijsheid zou besluiten om het parkoers met 50km in te korten tot 210km totaal, en te starten in Bohain-en-Vermandois.
Met het hotel op zich was niks mis, behalve dan dat op de Franse TV ter plaatse de finale van het rugbyseizoen werd uitgezonden in plaats van de EK wedstrijd Nederland-Denemarken. Met Radio 1 op de smartphone hoorden we al snel dat we weinig aan het missen waren, dit in tegenstelling tot het Nederlands Elftal. Later op de avond was Duitsland Portugal overigens gewoon te zien.

De start in Bohain betekende een flinke busrit na het ontbijt, dat zoals gebruikelijk weer in het allerholst van de nacht plaatsvond. In het fietsen scheelde het uitsluitend de heuvelachtige aanloop en geen meter kasseien. Al na 22km kreeg je de eerste strook, de Pavé Stablinsky, voor je kiezen. Hoewel de bidons je links en rechts om de oren vliegen kom je er in de loop van de dag achter dat die eerste steentjes er eigenlijk nog heel christelijk bij liggen. Het wordt alleen maar erger. Kasseienstroken lopen over het algemeen een tikje bol. Als er niet overheen wordt gefietst rijden er trekkers. Meestal liggen de pavés bovenop in het midden nog wel enigszins bij elkaar in de buurt maar zijn ze aan de zijkanten op tamelijk willekeurige wijze bruut in de bagger verspreid geraakt door het passerende landbouwverkeer. Iedereen wil dus het liefst bovenop rijden. Maar als die vent voor je te langzaam gaat heb je geen keus, je moet kiezen, ga ik links of ga ik rechts? Je stort je in de afgrond, probeert de kneus met 2 of 3 pedaalslagen voorbij te komen en wipt zo snel mogelijk voor zijn neus weer bovenop. Je moet er overigens niet aan denken dat het regent, want dan wordt dat naar beneden en naar boven sturen een heel ander verhaal. Als je pech hebt maak je toch al een redelijke doodklap op het moment dat je naar beneden stuurt. Mij kostte het in de loop van de dag 2 lekke banden. Maar hé, ik ging tenminste nog mensen voorbij. Sterker nog, ik bleek het heel aardig te kunnen, dat raggen over de kasseien. In het beruchte bos van Wallers-Arenberg kun je als cyclotourist kiezen, over de stenen of over het sintelfietspad dat er naast ligt. De profs hebben die keuze niet. Als zij langskomen is het fietspad afgezet met dranghekken en staat daar het publiek. Als ik zo nodig Parijs-Roubaix moet fietsen, dan ook voor het echie. Dus ik heb me de volledige 2400m over de Tranchée d’Arenberg laten stuiteren. Ik heb op de rest van het parkoers ook weinig de kanten op hoeven te zoeken. Pas bij de laatste strook, de Pavé de Hem, had ik zoiets van ‘bekijk het maar met je k..kasseien’. Na meer dan 200km zat ik er aardig doorheen en Hem lag er echt heel beroerd bij. Ik had ook geen zin meer in nog een lekke band. Wat heel erg kicken is, is het moment dat je in Roubaix de wielerbaan oprijdt. Echt gaaf. En daarna omkleden in het hokje ‘Knaven S. Vainqueur 2001’. De douches zijn overigens gewoon warm, alle sterke verhalen ten spijt.
Ondanks dat het heel aardig ging was Parijs-Roubaix voor mij ‘eens, maar nooit meer’. Op een van de stroken begon mijn fiets heel erg te rammelen. Op dat moment heb je echt geen tijd om daar iets aan te doen. Je bent volledig gefocust op die paar meter voor je om te zorgen dat je je nek niet breekt. Toen ik, weer op het asfalt gekomen, wat beter naar mijn fiets keek zag ik dat de snelspanner van mijn voorwiel was losgeschoten. Je moet er niet aan denken wat er gebeurt als je wiel ineens uit je vork stuitert.

Voor degenen die het zelf eens willen proberen:
• Neem, als je die hebt, je ‘oude’ fiets mee.
• Gebruik wielen met een fatsoenlijk aantal spaken.
• Zet er bredere banden en dubbel stuurlint op.
• Zorg dat je bidons er niet zomaar uit kunnen vliegen en dat de bidonhouders zelf en je pomp goed vastzitten. Je wilt niet weten hoeveel van dat spul er onderweg afvliegt.
• Reken op lekke banden, pomp en bandjes mee. (Bij elke van de 4 ‘accueil’s’ onderweg is overigens een fietsenmaker aanwezig)
• 6 bar in je banden is wel het minimum. Met mijn 82 kilo ben ik toch wat zwaarder dan de gemiddelde prof. Dat leverde me 2 stootlekken op.
• Als je durft en de ruimte hebt, fiets met je handen ‘losjes’ bovenop het stuur. (‘Losjes’ is relatief, je moet je stuur wel vast kunnen blijven houden. Maar je hebt ook mensen die zich letterlijk de blaren in de handen knijpen)
• En het klopt wat ze zeggen: zo hard mogelijk bovenop de kasseien fietst het lekkerst. Dus doe het kalm aan op de tussenstroken en ga ervoor op de steentjes. Je moet het wel ruim 200km vol kunnen houden.