In de Tour wordt steeds harder gefietst. In 1999 lag de gemiddelde snelheid voor het eerst boven de 40 kilometer per uur. Of misschien wel al in 1998 (Zie: Hoe hard fietste Marco Pantani?). Als je kijkt naar de snelheden die Lance Armstrong haalde zou je bijna gaan geloven dat Alberto Contador ‘clean’ is. Contador won de Tour van 2007 met een gemiddelde snelheid van 39,231 km/u. Miguel Indurain was in 1995 de laatste Tourwinnaar die langzamer was. Bij vijf van zijn zeven Tourzeges haalde Lance een snelheid van meer dan 40 km/u.

Kun je een model maken om uit te rekenen hoe hard er in de Tour gefietst wordt? In principe zijn er een aantal groepen verklarende variabelen: de zwaarte van de wedstrijd, het materiaal, de kwaliteit van de renners. De zwaarte van de wedstrijd zou je kunnen afmeten aan het aantal etappes, de totale lengte, het aantal hoogtemeters, de conditie van de wegen, het weer, enzovoort. In de grafiek is te zien dat de gemiddelde snelheid behoorlijk toeneemt als de etappes korter worden. (Klik op de grafiek voor een groter plaatje) Tegenwoordig is de gemiddelde Touretappe iets meer dan 170 km lang. De ontwikkeling van het materiaal is lastiger in variabelen vast te leggen. De fietsen van nu zijn niet meer te vergelijken met die van de beginjaren. In 1911 reden er voor het eerst een aantal renners met fietsen met versnellingen. Eugène Christophe komt in 1913 met ruime voorsprong over de Col du Tourmalet maar breekt zijn voorvork in de afdaling. In de smidse van Sainte-Marie-de-Campan zien de koerscommissarissen er op toe dat hij niet geholpen wordt als hij zelf zijn fiets repareert. Pas in 1931 mogen de renners elkaar helpen bij pech of hulp van de toeschouwers aannemen. In 1989 maakt Greg Lemond in de afsluitende tijdrit op een fiets met een triatlonstuur 50 seconden goed op Laurent Fignon. Hij wint de Tour met 8 seconden voorsprong. Hoe meet je de kwaliteiten van de renners? Trainingsmethoden, voedingsleer en het gebruik van stimulerende middelen hebben een revolutionaire ontwikkeling doorgemaakt. Stel dat je voor al die variabelen zou kunnen controleren: hou je dan de individuele klasse van de Tourwinnaars over? Bij het berekenen van ‘de beste Tourrenners aller tijden’ (Heuvelman, van Schoonderwalt en Sierksma: Tour de France top honderd, 2007) noemen de schrijvers dezelfde factoren als hier boven, maar nemen ze niet mee in hun model. Doping is van alle tijden. René Pottier stapt in 1906 tijdens de etappe Grenoble-Nice onderweg bij een café af om een fles wijn leeg te drinken. Hij wint de etappe. In 1967 zijn de hitte, alcohol, amfetaminen en de Mont Ventoux Tommy Simpson teveel. In 1977 wint Bernard Thévenet de Tour (naar hij later toegeeft) op corticoïden. Joop Zoetemelk en Joaquim Agostinho zijn de bekendste van de vele positieve dopinggevallen tijdens de Tour dat jaar. De PDM ploeg, met in hun midden Erik Breukink, stapt in 1991 ziek zwak en misselijk uit de Tour na het gebruik van Intralipid, een middel om doping te maskeren. Bjarne Riis, monsieur 64%, won de Tour van 1996 op EPO, bekende hij op 25 mei 2007. In 1998 wordt de verzorger van de Festina ploeg, Willy Voet, aangehouden met een auto vol EPO. In het spoor van Festina moeten ook de ploegen TVM, Once, Banesto en Riso Scotti de Tour verlaten. Landis won de Tour van 2006 op testosteron. Dit jaar was Patrick Sinkewitz al positief voor de Tour, Iban Mayo testte positief op EPO op de tweede rustdag, Alexander Vinokourov kreeg een illegale bloedtransfusie en Cristian Moreni had een te hoog testosterongehalte. De niet positief geteste Michael Rasmussen werd ontslagen door de Rabobank, niet omdat hij een controle had gemist, maar omdat hij niet eerlijk was geweest over zijn verblijfplaats. Het meest bezwaarlijke aspect aan doping (behalve dat wielrenners niet oud worden) is dat iedereen altijd pakt, maar niet altijd gepakt wordt. Waarom is fietsen niet leuk meer om naar te kijken? Omdat renners nu tamelijk willekeurig geslachtofferd lijken te worden en niemand gelooft dat Alberto Contador, Cadel Evans of Levi Leipheimer een haar beter zijn dan Michael Rasmussen. Laat de renner met de meeste kwaliteiten, die het best getraind heeft, met de beste fiets en de beste dokter winnen.