Wanneer je mensen vertelt dat je zeven bergen over gaat fietsen is hun eerste vraag: “Ben je al aan de EPO?”. Misschien zegt dat iets over mijn vrienden en collega’s, maar waarschijnlijk meer over het droevige imago van de wielersport. Nee, ik ben van plan om de Maratona uit te rijden op pasta, sportdrank, bananen, powergel en de onvolprezen “Bammetjes met rozijnen” van Peijnenburg. Overigens ben ik er de afgelopen jaren meer en meer van overtuigd geraakt dat er in het profpeloton niemand “schoon” rondrijdt. Aan het eind van een zware bergetappe kun je zo volkomen stuk zitten dat je echt niet meer weet waar je nog ergens die laatste calorie vandaan moet persen om de streep te halen. Dat vul je echt niet aan met een infuusje met suikerwater en een paar extra boterhammen met pindakaas. En ik realiseer me heel goed dat die mannen twee keer zo jong, twee keer zo fit en tien keer zo getalenteerd zijn als ik. Ze rijden wel drie weken achter elkaar elke dag twee keer zo hard rond. Ik geloof het niet. En dan die halfslachtige bekentenissenreeks die we dit voorjaar mochten meemaken. Zes jaar geleden één keer EPO gebruikt en daarna nooit meer. Vorig jaar serieus overwogen om EPO te gebruiken. Bij de dokter in huis wonen, de Tirreno winnen en ziek zijn als de Tour de France begint. Maak dat je moeder wijs.