Deze blog is eerder verschenen als column op de SWOCC website.

Waarom gaan honderden mensen er tijdens het Pinksterweekend op uit om, gewapend met prikstokken, te zoeken naar twee vermiste broertjes? Waarom lopen er tienduizend mensen mee met een stille tocht voor een grensrechter die ze niet gekend hebben?

In 1968 vonden de onderzoekers McCoombs en Shaw een correlatie van 0.97 tussen de onderwerpen waarover de media berichtten tijdens de presidentsverkiezingen en wat de kiezers in de campagne het belangrijkst vonden. Hun onderzoek was de basis voor de ‘agenda-setting’ theorie. De media bepalen over welke onderwerpen het (politieke) debat gaat. Hierbij plaatsten McCoombs en Shaw overigens de kanttekening dat het ook andersom zou kunnen zijn.

Ook nu bepalen de traditionele media nog steeds de agenda. De invloed van sociale media is beperkt. Voor veel mediahypes geldt dat ze pas tot wasdom komen als ook tv, radio en kranten een onderwerp van Twitter of Facebook oppikken. SPOT, de Stichting Promotie Televisiereclame, laat niet na erop te wijzen dat tv-programma’s aan de basis liggen van de meeste tweets. Televisie bepaalt de Twitter-agenda en niet andersom.

Psycholoog Jaap van Ginneken verklaart de massale deelname aan zoekacties en stille tochten vanuit het concept ‘parasociale interactie’. Mensen die je kent vanuit de media gaan deel uitmaken van je persoonlijke belevingswereld. Maar dan nog. Ik vind het zoeken naar vermiste kinderen niet echt vergelijkbaar met ergens over praten bij het koffiezetapparaat of de waterkoeler.

De rol van media lijkt tegenwoordig een stuk verder te gaan dan agenda-setting. Mijn hypothese is dat vooral de opkomst van reality-tv eraan heeft bijgedragen dat de kijker zichzelf steeds meer onderdeel is gaan voelen van de gebeurtenissen op het scherm. De televisiesterren van nu zijn geen onbereikbare grootheden meer, maar mensen zoals u en ik. Daarbij is privacy geen enkel issue meer. Stomdronken, kotsende pubers, bevallingen, tienermoeders, mensen met zoveel overgewicht dat ze hun bed niet meer uit kunnen komen, plastische chirurgie, familieruzies, alles moet kunnen, alles komt in beeld, alles komt de huiskamer binnen.

En dus ook angst, rouw en ellende. Het journaal beperkt zich niet (meer) tot een objectieve, afstandelijke beschrijving van de feiten. Het laat foto’s zien van de vermiste jongetjes, duwt de aangeslagen familie een camera onder de neus, interviewt buren die de slachtoffers nog nooit hebben gesproken en stuurt Gerri Eickhof naar het schoolplein.

Met deze benadering doen media aan ‘emotie-setting’. Ze suggereren een relatie tussen het slachtoffer en de kijker terwijl die er objectief gezien helemaal niet is. Daarmee creëren ze een emotionele betrokkenheid die wellicht goed is voor de kijkcijfers, maar mensen ook opzadelt met het gevoel dat ze iets moeten doen. Met alle zinloze zoekacties en stille tochten van dien.

Emotie-setting leidt bovendien tot excessieve aandacht voor het individuele persoonlijke leed dat je kunt uitvergroten. Jaarlijks komen meer kinderen om het leven in het verkeer dan door gewelddadige familiedrama’s. Dagelijks sterven er meer kinderen in Syrië dan bij ons in een heel jaar. Maar dat is geen nieuws, althans, geen nieuws dat je makkelijk kunt vertalen in persoonlijke emoties.

Het lijkt me een interessant onderzoeksonderwerp: In hoeverre bepaalt emotie de keuze voor de onderwerpen in het nieuws? En is het daarmee tijd om de agenda-setting theorie te vervangen door de emotie-setting theorie?